Binnenbeentjes en buitenbeentjes
We zaten aan tafel te kletsen, het hele gezin. Op een gewone dinsdagavond. Een van ons had een ongelooflijk grote muggenbult. Mega, écht. Meer bult dan arm was het geworden. Daar zit je dan met zo’n rare arm. Gaat wel weer over, maar toch. Zo hadden we het ineens over ‘dingen’ waarmee we in het circus zouden kunnen staan als bezienswaardigheid.
Het circus in, met dingen die we gewoon hebben, zonder dat we er iets voor hebben gedaan. Om bewonderd te worden voor iets wat je wel hebt, maar best zou kunnen missen. Een opvallende moedervlek, een scheve teen of heeel diep denken. Zo diep dat niemand erbij kan. Of die muggenbult.
Maar ook het circus in met dingen waar we serieus op geoefend hebben en die ‘maatschappelijk’ niet zo gewaardeerd worden ;). Een zakje chips openmaken met één hand, en dan zonder iets van die chips te laten vallen. Hárd kunnen zingen. Onvindbaar zijn als je gezocht wordt. En héél lang onder water kunnen blijven zonder adem te halen. Of ondersteboven kunnen lezen.
Herken je het dubbele gevoel van dat je écht houdt van wat van jou is en je er trots mee in het circus zou kunnen staan? En die andere kant: je er ook een buitenbeentje door voelen?
“Ah, buitenbeentje”, zuchte iemand. “En als ik dan een buitenbeentje ben, dan wil ik het liefst een binnenbeentje zijn”.
En dat is waar ons circusgesprek om draaide; van een buitenbeentje een binnenbeentje worden. Moeiteloos zal dat gebeuren in ons circus. Van afwijkend of nutteloos naar trots en bijzonder. Zonder zichtbare verandering. Maar toch echt wezenlijk anders.
Want ja, we balanceren allemaal met enige regelmaat tussen je buitenbeentje voelen en binnenbeentje willen zijn.